Waar, voorwaar, zijn de discrete charmes van de bourgeoisie gebleven? In hun enigmatisch klinkende ensemblestuk "Chuck Norris Doesn't Sleep, He Waits..." nemen Danai Anesiadou, Hans Bryssinck en Diederik Peeters elk om beurt de rol van de even decadent als cinematisch icoon waar. Centraal in hun draaiboek van even absurdistisch als streng gechoreografeerde tableaux vivants staat de filmische representatie van aristocratisch ennui.
In "Chuck Norris" dalen onze argeloze protagonisten af in een labyrintische onderwereld van archaïsche codes en ondoorzichtige rituelen; het enige licht aan het einde van deze eindeloos lopende tunnel is dat van ouderwetse, groteske horror: een hartelijk aanbevolen schouwspel van alledaagse verbijstering.
'Cinema' lijkt zo op het eerste zicht - maar things aren't always what they seem , en op die uitdrukking zullen we in de loop van deze tekst nog vaak moeten terugkomen - de belangrijkste visuele en iconografische inspiratiebron te zijn geweest voor "Chuck Norris Doesn't Sleep, He Waits", het enigmatisch klinkende ensemblestuk van Danai Anesiadou, Hans Bryssinck en Diederik Peeters. Hun strak geregisseerde anthologie van crypto-klassieke tableaux vivants roept een breed gamma aan filmhistorische associaties en referenties voor de geest, gaande van de faux -expressionistische gothic van Boris Karloff en Bela Lugosi tot Luchoni Visconti's "La Caduta degli dei" en Luis Bunuels "Belle du jour" - de titel van Bunuels "La charme discrète de la bourgeoisie" lijkt vaak zelfs een potentieel motto voor de meedogenloze dissectie van de bourgeois die in veel van voornoemde tableaux thematisch centraal komt te staan.
Maar dat is slechts een kwestie van iconografie en louter visuele keuzes - een oppervlakte-effect. Op een dieper, fundamenteler niveau interesseren Anesiadou, Bryssinck en Peeters zich bovenal voor het antiquarische concept van de "droomfabriek" (zoals de cinema lang geleden werd genoemd) - voor de theaterzaal of bühne als de vrijplaats par excellence van het oneirische verlangen, als een imaginair laboratorium waarin elke illusie op zijn maakbaarheid kan worden uitgetest. Wie de wereld van "Chuck Norris" binnenstapt wordt er aanvankelijk met veel knipogen en gevoel voor slinkse pastiche aan herinnerd dat hij een narratieve constructie betreedt die nog in volle ontwikkeling verkeert (we krijgen letterlijk de 'achterkant' van de scène te zien, zijn aanvankelijk getuige van een gemaakt stuntelige, geïmproviseerde proloog op wat komen gaat - klassieke 'postmoderne' kunstgrepen), maar ondanks deze ironische suggesties van transparantie slaagt het trio er toch in het publiek langzaamaan in hun fantasiewereld binnen te leiden. Dit gebeurt door middel van een subtiel spel van verschuivingen en steeds drastischere drempeloverschrijdingen waarin zowel herhaling als ontdubbeling een belangrijke rol spelen, met een desoriënterend spiegeleffect tot gevolg - als Anesiadou, Bryssinck en Peeters één ervaring in het leven willen roepen, dan is het wel die van het kluwen . De scènes in kwestie variëren van bourgeois screwball comedy (de gedekte tafel, de manische ober, het falende decorum) en claustrofobisch Kammerspiel (een driehoeksverhouding, huis clos ) tot Lynchiaanse camp (sadomasochisme als ultiem burgerlijk verlangen, vampieren en zombies) en pure psychedelica (het uitzinnige slotakkoord op de tonen van Brian Wilsons "Vega-tables"); er zijn tempowissels en onvoorspelbare, bizarre associatieve wendingen, verschuivingen in toon en humeur, en onverklaarbare metamorfosen - even weinig logica, met andere woorden, als de eerste de beste droom. [Of als het leven zelf, maar dat is weer een heel andere kwestie.] Maar zo banaal en universeel de droom als menselijk fenomeen ook mag zijn, het blijft een schijnbaar onmogelijke opdracht deze dromen naar het werkelijkheidsregime van de taal of het beeld te transponeren, en dat is nu precies waar het ons collectief om te doen is: de macht van de droom en de verbeelding als theatraal-scenografisch en globaal artistiek principe in eer herstellen. Boven het labyrinth van bizarre rituelen en afbrokkelende burgerzin waarin onze protagonisten elkaar in steeds wisselende gedaanten tegen het lijf lopen, hangen véél schaduwen - maar één van hen behoort zeker aan de gebaarde archeoloog van de menselijke psyche, een Weense wonderdokter genaamd Freud. [Denk ik dan.] Die "Traumnovelle" zeker ooit heeft gelezen - maar "À rebours"?
Dieter Roelstraete
Where have the discrete charms of the bourgeoisie gone? In their enigmatically titled ensemble piece "Chuck Norris Doesn't Sleep, He Waits", Danai Anesiadou, Hans Bryssinck & Diederik Peeters take turns performing the cinematic chores of decadence, basing their taut, absurdist skits on filmic representation of ennui-stricken jet set life.
A string of loops held together by just as many loopholes, "Chuck Norris" stages our guileless protagonists in a web of archaic codes and Byzantine rituals - eventually plunging them into the abyss of old school Hammer horror. Highly recommended scenes of quotidian paralysis.
At the heart of Anesiadou, Bryssinck & Peeters' opus lies a concern with an almost antiquated concept - that of the "dream factory", an old moniker for the cinema that is reminiscent of the art form's roots in the twin realm of industry and magic. In "Chuck Norris doesn't sleep, he waits...", the stage is reimmersed in the primal darkness of oneiric desire, and the theatre remade as the refuge of man's wildest (and oldest) illusion - that of a world shaped and ruled by the wilful force of fantasy.
Abandon all disbelieving realism, ye who enter the world of "Chuck Norris": a dizzying whirlwind of scenographic gimmicks, all tongues firmly locked in cheeks, help to remind us (emphatically!) of the artificiality of the narrative construct we are about to enjoy - we literally enter through the theatre's backstage, after which we are treated to a bungling, 'improvised' introduction to the evening's theatrical proceedings: classic tricks of the postmodernist trade - yet all ironic suggestions of transparency nothwithstanding, the trio nonetheless succeed in gently luring the audience into their bizarre dreamworld. They do so by deploying a series of dramatic ruses of varying shades of subtlety in which the art of doubling and repetition take (quite literally) center stage, resulting in a delirious play of mirror effects - if there is one single experience which Anesiadou, Bryssinck and Peeters seem to want to evoke here, it is that of the 'jumble', of the 'tangle', of entanglement. These scenes, cinematic tropes all, vary from bourgeois screwball comedy (a lavishly decorated table, a manic waiter, desintegrating rules of decorum) and claustrophobic Kammerspiel (ménage à trois, huis clos) to Lynchian camp (sadomasochism as the supreme fulfilment of bourgeois desire, vampires and zombies) and pure, undiluted psychedelia (see the outrageous finale set to the tunes of Brian Wilson's deranged "Vega-tables"); tempos change inexplicably, narratives rhythms are disrupted by bizarre story-telling turns driven by mad association only, tones and modes move about, tempers and moods shift just as abruptly - there is just as little logic to Chuck Norris' vision as there is to any old dream. [Or, alternately, as to life itself - but that is a wholly other matter.] However banal and universal the human experience of dreaming may be, it remains seemingly impossible to convincingly translate the language of this experience to the straight-faced regime of the Real - and this, precisely, is what Anesiadou, Bryssinck & Peeters are committed to doing, with all the dangers and exhilarating feelings of liberation (for actors and audience alike) that attend to it: to restore the imaginative principle of the dream to its former glory as art's centrally powered engine.
Dieter Roelstraete